De Baron
Midden in de oorlog, in december 1942 kwam baron G.W.W.C. van Höevell op de scheepswerf in Aalsmeer met de welkome opdracht voor de bouw van twee zusterschepen, namelijk twee eikenhouten kajuitzeiljachten met een lengte van 8.20 meter.
De baron was geen onbekende voor de broers Henk en Joh. de Vries want als ‘Bondsmeter’ kwam hij al sinds jaren op scheepswerf “De Vlijt” om de daar gebouwde zeiljachten te controleren of ze aan de voorwaarden van de verschillende klassen voldeden. Van Höevell was scheepsbouwkundige en naast zijn werk voor het Watersportverbond ontwierp hij vooral zeiljachten. Omstreeks 1942 tekende hij deze zusterscheepjes, het ontwerp noemde hij ‘Kortjakje’ als letterlijke vertaling van de beroemde en door hem zeer bewonderde “Cutty Sark”.
Bouwnummer 453
Al heel snel blijkt dat de eigenaar van het zusterschip de heer A.J. Doyer uit Hilversum was. Anders dan de baron had hij geen haast om het zeilschip af te laten bouwen, bovendien liet hij de scheepsbouwers weten eigenlijk liever een schip van mahoniehout te willen. Maar ja, dat soort hout was in deze periode bijna onmogelijk te krijgen. Hij wilde ook geen gietijzeren kiel, maar een van lood en ook dat vormde omstreeks 1943 een groot probleem.Met de bouw van deze twee eikenhouten zeilschepen werd onder het bouwnummer 453 in december 1942 en in januari 1943 begonnen.
Het zeiljacht voor Van Höevell werd al in september 1943 afgeleverd en kreeg de naam, het zal niemand verbazen, “Kortjakje”.
1943-1946, drie jaar bouwen
De bouw van het schip voor Doyer werd echter na januari 1943 regelmatig onderbroken. Vanwege de onzekere oorlogssituatie werd de boot expres niet geheel afgemaakt. Dit gebeurde op de werf in die oorlogsjaren ook bij verschillende andere jachten die op stapel stonden. Af en toe werd de bouw gedurende enige maanden weer voortgezet en zijn de volgende bouwfasen vast te stellen:
9 tot 15 oktober 1943 rechtop zetten; 6 tot 12 november opstellen en in de huid zetten; 27 november tot 3 december 1943 spanten en achterbalken.
Daarna werd de bouw weer stilgelegd en het duurde deze keer tot de laatste week van oktober 1944 voor het werk werd hervat. Nu werd er gewerkt tot half januari 1945, daarna volgde er opnieuw een onderbreking, nu tot juni 1945. Schilder Jan van Zoest was in deze periode vele uren aan het schip bezig, een teken dat het grootste deel van het timmerwerk klaar was. Toch duurde het tot april 1946 voordat het schip werd afgebouwd. Scheepsbouwer Piet Vogelaar zette in mei 1946 de boot’ op de kar’, de tewaterlating moet dus omstreeks deze tijd hebben plaatsgevonden. Eind mei 1946, ruim drie jaar na het begin van de bouw was de zeilboot klaar en verliet de werf om er in ieder geval weer in de herfst van dat jaar voor de winterstalling terug te keren. En dan pas komen we in de werfboeken de naam van dit zeilschip tegen: “Quelpaert”. Hoewel, dat staat er eigenlijk niet… De naam van het zeiljacht werd behoorlijk verbasterd, want letterlijk staat er het volgende: ‘Loods achter kantoor, boot nummer 9, “Kwelpaardje” – Doyer. ‘
Chejudo
Ten Zuiden van Korea ligt het eiland Chejudo, vroeger ook bekend als Quelpaerts- eylandt. Hoogstwaarschijnlijk is deze naam afgeleid van een klein, snelzeilend V.O.C. scheepstype dat de Nederlanders ‘quelpaert‘ noemden. In oktober 1642 maakte een quelpaert een reis van Taiwan naar Deshima in de baai van Nagasaki in Japan. De oudste weergave op een kaart met de naam Quelpaertseiland is die van Joan Blaeu uit 1687. De heer Doyer had voor de Tweede Wereldoorlog jarenlang als reder in Oost-Azië gewerkt en gewoond. Zou het kunnen zijn dat hij in die jaren geïnteresseerd is geraakt in het VOC-scheepje dat 300 jaar eerder deze verre zeeën bevaren had? Misschien heeft hij zich toen al voorgenomen om later de naam Quelpaert voor zijn eigen, houten zeilschip te gebruiken.
Prijs
A.J. Doyer betaalde al in de maanden januari en december van het jaar 1943 als voorschot een bedrag van f 3000 aan de werf. De bouwprijs voor zijn zeiljacht was gelijk aan die van het schip van Van Höevell zelf, de “Kortjakje”, namelijk f 4500. In december 1945 betaalde Doyer de ontbrekende f 1500, zodat alles ruim voor de oplevering al voldaan was.
De Kostprijs van de werf:
Hout volgens de lijsten f 777,90 Magazijnlijsten ƒ 436,08
Verf en lak f 150,00 Lonen ƒ 1929.69
Totaal ƒ 3293,67
Klaar en direct verkocht
Zo gauw het kon, verkocht Doyer zijn nieuwe schip om bijna direct daarna op De Vlijt een jacht van mahoniehout te laten maken, ook weer naar een ontwerp van Van Höevell.
De koper was de heer A.B.C. Dudok de Wit uit Laren N.H. In de winter van 1946-1947 nam hij de “Quelpaert” over en veranderde de naam in “De Tippelaar”. Bij zeilmaker C. Hali, op het terrein van De Vlijt, bestelde hij voor f 92,40 een dektent, stootkussens, landvasten en diverse sluitingen. Ook betaalde Dudok de Wit in januari 1947 f 67,50 voor de winterberging van zijn pas gekochte schip. Daarnaast werden er nogal wat veranderingen aangebracht, maar waarschijnlijk werd “De Tippelaar” niet officieel volgens de R.O.R.C.-regels gemeten, want er is uit die tijd geen zeilnummer bekend. Er was geen motor aan boord, “De Tippelaar” was een van de eerste zeilschepen in Nederland die na de Tweede Wereldoorlog werd uitgerust met een nylon tuig, waarschijnlijk afkomstig van een of meer parachutes.
Kees de Tippelaaar
Dit was de bijnaam van L.C. (Kees) Dudok de Wit, 1843-1913, een oudoom van de nieuwe eigenaar. Hij was een fervent wandelaar en filantroop en woonde aan het eind van zijn leven op het buitenhuis Slangenvecht bij Breukelen.
Vooral zijn langeafstand wandelingen door Azië en Amerika maakten hem bekend en zorgden voor zijn bijnaam. In Breukelen zorgde hij ervoor dat de dorpskinderen een maal per jaar op zijn kosten op poffertjes getrakteerd werden, een traditie die nog altijd bestaat. Bovendien staat er een bronzen beeldje van de wandelende Kees met wandelstok en zijn hondje Bobby. Als eerbetoon aan hem werd dus in 1947 door zijn achterneef het zeilschip “De Tippelaar” genoemd.
Kustzeilers
Ontwerper en bondsmeter Van Höevell was een enthousiast watersporter die kort na de tweede wereldoorlog de vereniging voor Kustzeilers oprichtte. De leden moesten hun schepen laten meten volgens internationale regels (RORC) en men zeilde vooral op het IJsselmeer en de Noordzee. Vanzelfsprekend werd ook Dudok de Wit lid van deze club die als symbool een drietand in de clubvlag voerde. In een verslag van de Honderd mijl race van 1949 beschrijft Van Höevell hoe hij met zijn “Kortjakje” net voor de finish “De Tippelaar” weet in te halen.
De stuurman van “De Tippelaar” tijdens die race heette Robert Dudok de Wit, hij eindigde uiteindelijk als derde. In een brief van 2 februari 2004 herinnerde hij zich nog dat het tijdens die race zo hard woei, dat verschillende spanten in het voorschip gekraakt waren.
Derde eigenaar, derde naam
Omstreeks 1951 werd het schip verkocht aan dr. J.J. Eshuis uit Bussum. De nieuwe naam van het jacht werd deze keer “De Tukker”, dit vanwege de Twentse afkomst van de heer Eshuis. In oktober 1951 werd het schip volgens de R.O.R.C.-regels gemeten en kreeg het als zeilnummer H 62. Het achterschip werd enigszins versterkt door het aanbrengen van enkele ijzeren spantjes en er werd een Watermota motor ingebouwd. “De Tukker” komt in de Waterkampioen een paar keer voor als deelnemer aan verschillende wedstrijden.
Volgens de meetbrief was eigenaar Eshuis met zijn schip lid van de Koninklijke Watersport Vereniging “Loosdrecht”. In de archieven van De Vlijt komt na de winterberging van 1946-1947 het schip niet meer voor. Voor de familie Eshuis werd het schip op den duur te klein en zo verscheen in juli 1959 in de Waterkampioen een advertentie met als illustratie het zeilplan van “De Tukker”. De advertentie had de volgende tekst:
TE KOOP wegens aanschaffing groter schip het: R.O.R.C.-jacht “DE TUKKER” met volledige inventaris, 2 kompassen, holmslicht, brandblusapparaat, 4 tot 6 pk Watermota met omkeerbare schroef, watertank, benzinetank, fok, nylon Genua, ballonfok, nylon en gewoon grootzeil. Gebouwd scheepswerf “De Vlijt”, 1946, ontwerper G.W.W.C. baron van Höevell. L.o.a. 8.20 m., l.w.l. 6.25 m., br. 2.28 m., diepgang 1.10 m., zeiloppervI. 27 m2. Romp blank gelakt, eikenhout, mahoniebetimmering, teakhouten dek. Zeilklaar. Te bevragen en te bezichtigen in de Jachthaven Muiden.
Engeland
Het schip werd verkocht aan de Engelsman R.C.C. Farmer en daarna door twee familieleden van hem naar Engeland overgevaren. Bij de laatste controle van de inventaris kort voor het vertrek bleek er geen theepot aan boord te zijn… Zo kon men toch niet aan de reis beginnen! Op de valreep zorgde de heer Eshuis ervoor dat dit voor de Engelse bemanning zo belangrijke voorwerp alsnog aan boord werd gebracht. Ook al schijnt men onderweg slecht weer te hebben meegemaakt, schip en bemanning bereikten veilig de Engelse thuishaven Starcross aan de rivier de Exe in Devon. De naam “De Tukker” is door alle zes verschillende Engelse eigenaars ongewijzigd gehandhaafd.
Gestrand
Een bijna fatale gebeurtenis vond plaats toen het echtpaar Stafford uit de plaats Lyme Regis (Dorset) het schip in de periode tussen 1988 en 2000 in eigendom had. Het zeiljacht lag ‘s zomers in de haven, maar in de winter kwam het voor winterberging naar de werf van W. Trout & Son in Topsham aan de monding van de rivier de Exe. In het jaar 1990 lag ‘De Tukker’ zoals gewoonlijk voor de zuidkust bij Lyme Regis. Daar sloeg de boot tijdens stormachtig weer los van haar anker en strandde op de steenachtige kust, waar ze urenlang tegenaan werd gebeukt. ‘De Tukker’ raakte zwaar beschadigd en kon pas na veel moeite geborgen worden. Het roer en een groot deel van het achterschip moesten vervangen worden. Toch vond de verzekering het verantwoord om het schip te laten repareren, wat dan ook gebeurde op de werf van Trout in Topsham.
De laatste eigenaar
De gepensioneerde luchtmachtarts dr. Graham-Cumming uit Topsham werd op 24 augustus 2000 eigenaar van ‘De Tukker’. Toen hij het jacht kocht, had het ongeveer drie jaar op de wal gestaan. Het bleek nodig om een gedeelte van het doodhout te vernieuwen, maar verder was alles in goede staat. Regelmatig zeilde hij met de inmiddels bejaarde, maar nog steeds zeewaardige “De Tukker” voor de kust en op de rivier de Exe.
Slot
Plotseling kwam er een einde aan de zeiltochtjes met “De Tukker” langs de zuidkust van Engeland. Op dinsdag 14 juni 2016 zeilde Andy Graham-Cumming van Brixham in de buurt van Torbay toen er plotseling op hoge snelheid een vissersboot aankwam. De visserman stond niet aan het roer maar voer op de automatische piloot zodat hij “De Tukker” veel te laat in de gaten kreeg. De botsing was onvermijdelijk en hevig, gelukkig raakte niemand gewond. Na inspectie van de verzekering werd het duidelijk dat het zeiljacht afgeschreven moest worden, reparatie van de gebroken romp en de andere schade was economisch niet meer verantwoord.
“De Tukker” maakte haar laatste reis naar de sloper, gelukkig maakte Graham-Cumming een prachtig gebaar naar onze scheepswerf in Aalsmeer. Op 29 juli 2016 ontvingen we het bronzen naamplaatje van Scheepswerf De Vlijt en het aluminium plaatje van ontwerper Van Höevell als laatste herinnering aan een uniek schip.
Wat een mooi verhaal weer!
Wat een prachtig verhaal Huib de Vries. Complimenten voor je speurwerk en goede schrijf”hand”.
Je zus Nels de Vries in Aalsmeer.
Prachtig speurwerk, mooi vastgelegd.