Over het schip
Bouwnummer 504, gebouwd in 1950 – 1951 was een stalen Torpedo Transport Vaartuig, ontworpen en bestemd voor de Koninklijke Marine. Er was toen zelfs nog een Minister van Marine, men had het vaartuig nodig voor het transport van 10 torpedo’s per lading. De lengte was 19 meter, breedte 4.40 m en de diepgang 1.90 meter.
Andere technische gegevens: romp staal, bodem 8
mm, huid 7 mm. Spanten bodemspanten, hoekijzer 200xl00x12 mm. Zijspanten, hoekijzer 75x50x8 mm. Dek genopte staalplaat, 6 mm. Luikhoofden staalplaat, 8 mm.
Stuurhut: stalen onderbouw met daarop de bovenbouw van grenenhout.
De motor was een Kromhout LS 40 pk diesel.
Bouwgeschiedenis
De Marine verleende het contract na inschrijving aan de werf die het goedkoopste was. Dit bleek Scheepswerf “De Vlijt” van de gebroeders De Vries te zijn. Tien werven hadden een inschrijving ingediend, de hoogste wilde het werk doen voor ƒ 86000, terwijl De Vries het werk voor ƒ 55000 kon klaren.
Het werk begon in de week van 20 oktober 1950 en het contract werd kort daarna in 12-voud(!) getekend.
Dankzij de verplichte rapportage van de werf is de bouw nog precies te reconstrueren:
Op 1 november waren het voor- en achterschot van de machinekamer klaar.
Op 15 november waren de spanten gebogen met de dekknieën eraan gelast. Ook het middenzaathout was klaar evenals de beide waterdichte schotten van het voorschip.
Op 1 december was het vlak gelegd, de naden en stuiken gelast en de schotten geplaatst. Het zaathout werd geplaatst en op het vlak gelast, de loopbrug boven het ruim was klaar, afgelast en aangebracht.
Op 15 december waren in het ruim alle wrangen op het vlak gelast. De huidplaten van het rechte gedeelte waren bewerkt, de spanten opgelast en de beide zijkanten gesteld.
Op 1 januari 1951 waren de huidplaten vóór en achter gemaakt en aangebracht.
Op 15 januari waren het voordek en de vooropbouw gemaakt en aangebracht.
Op 1 februari was het halfrond in de kimmen aangebracht, zoals ook het berghout met halfrond.
Op 1 maart waren de ingangsluiken en de machinekamerkap gemaakt en aangebracht. De merkels waren gemaakt. Het laswerk van het voorschip, het ruim en de motorkamer was van binnen geheel voltooid. Van buiten was het laswerk gedeeltelijk klaar. Het houten stuurhuis was klaar en de vurenhouten buikdenning in het ruim was klaar.
Op woensdag 23 mei 1951 was de tewaterlating, en de proefvaart volgde op 3 augustus 1951.
De onderkant van de romp was zwart. De bovenkant grijs, evenals het dek. De ruimen onderdeks werden met aluminiumverf beschilderd.
In het laadruim was plaats voor 10 torpedo’s, vijf onder en vijf boven. De torpedo’s rustten in klossen die van beukenhout waren gemaakt en een halfronde opening hadden. In totaal waren 20 van deze klossen nodig. In de “woonruimte” zoals het in het contract omschreven stond, was plaats voor een toilet, een wasbakje en vier kooien. Het pompcloset bevond zich in de machinekamer.
De romp was aan de voor-en achterzijde voorzien van een drietal kokosleguanen met een doorsnede van 28 cm. Deze leguanen werden gemaakt door de firma J. Kragt & Co te Zwartsluis.
Bij de Marine
Op 3 augustus 1951 werd na de proefvaart de torpedo ‘prauw’ officieel door de Koninklijke Marine overgenomen en in dienst gesteld, waarschijnlijk in Den Helder. Het registratienummer werd “Y 8521”. Later veranderde dit nummer in “A940”, weer later in “RA10”. Dit soort kleinere Marineschepen kreeg nooit een naam, maar bij iedereen in de Marine stond het schip bekend als de “Augurk”. Zelfs in 2008 weten veel oud opvarenden zich het schip alleen onder deze naam te herinneren.
Later werd het schip niet alleen voor torpedovervoer, maar ook voor het transport van mijnen geschikt gemaakt.
Tenslotte werd het schip alleen nog gebruikt als accommodatievaartuig voor de duikopleidingen.
Slot
In 1987, na 36 jaar trouwe dienst werd de “Augurk” buiten dienst gesteld en door de dienst der Domeinen verkocht een scheepshandelaar in Alblasserdam voor ƒ 19 552.
Deze verkocht het vaartuig weer door aan de “Verenigde Bootlieden BV”te Terneuzen. Tot nu toe, 2008, wordt het schip nog steeds gebruikt, onder andere om passerende zeeschepen te bevoorraden.