Bouwtijd zeven jaar!
Ja, deze lange periode tussen opdracht en aflevering is ongetwijfeld een record voor onze scheepswerf. Toch is verklaring tamelijk eenvoudig: de Tweede Wereldoorlog gooide roet in het eten. Op 3 mei 1939 ontving scheepswerf “De Vlijt” een brief van scheepswerf “De Schelde” uit Vlissingen. Beide werven hadden al in 1937 met elkaar kennis gemaakt. De werf in Aalsmeer maakte in dat jaar voor “De Schelde” een motorboot voor het K.P.M. motorschip “Ruys” dat toen in Vlissingen op stapel stond. Maar het ging nu om een Motorbarkas voor een nieuw vlaggenschip voor de Rotterdamsche Lloyd. Dit mailschip werd onder bouwnummer 214 op stapel gezet. Bouwnummer 214 zou later bekend worden als de “Willem Ruys”.
Opdracht
Op 15 juni 1939 (één dag voor de geboorte van de samensteller van dit hoofdstuk…) kreeg “De Vlijt” de opdracht van “De Schelde” tot de bouw van een stalen motorboot met een lengte van 9.40 meter. Het ontwerp was van H.W. de Voogt en de boot was bestemd voor ‘bouwnummer Rotterdamsche Lloyd 00214’. De aflevering zou moeten plaatsvinden op 1 september 1940. De boot moest worden uitgerust met vaste, ingebouwde luchtkasten. Uitdrukkelijk werd vermeld dat de boot gemaakt moest worden van Armco-staal en dat de motor een Thornycroft Diesel van 45 pk moest zijn. In de werkweek die begon op 26 augustus 1939 werd op “De Vlijt” door S. van de Gulik en Arie Wies daadwerkelijk met de bouw van de motorboot begonnen.
Mill’s patent
Evenals bij de boten voor de K.P. M., werd ook dit schip uitgerust met een zogenaamd Mill’s Valpatent, geleverd door de firma Schat. (Een ‘valpatent’ is een constructie die het mogelijk maakt dat beide takels van een scheepsreddingsboot gelijktijdig kunnen worden ‘uitgepikt’ , d.w.z. uitgehaakt.) Uit een van de bewaarde schetsen blijkt dat de motorboot een plaats zou krijgen onder het onderpromenadedek van de te bouwen “Willem Ruys”. Uiteraard werd die naam toen nog niet gebruikt, het schip werd steeds aangeduid als ‘Bouwnummer 214 voor de Rotterdamsche Lloyd’.
De firma Lindeteves-Stokvis deelde intussen mee dat de in Engeland bestelde Thornycroft motor op 1 mei 1940 geleverd kon worden. Tot opluchting van iedereen bleek de motor al in de eerste week van april 1940 in Nederland gearriveerd te zijn.
De motorbarkas aan boord van de ‘Willem Ruys’
Armco Staal
Een heel ander probleem vormde het verkrijgen van het Armco staal waarvan de boot gebouwd zou moeten worden. De oorlogssituatie maakte het voor veel leveranciers onmogelijk om aan dit materiaal te komen. “De Vlijt” verzocht daarom in een brief van 8 september 1939 aan ir. L.W. Bast, de hoofdontwerper van de “Willem Ruys”, of er geen Siemens-Martens staal gebruikt mocht worden. Bij de K.P.M.-boten was dit staal tot ieders tevredenheid ook gebruikt. De heer Bast was hier geen voorstander van en gaf in zijn antwoord de suggestie om eens bij “De Schelde” te informeren of daar misschien nog Armco staal in voorraad was. Dit bleek echter niet het geval. Gelukkig kwam op 30 september 1939 van H.E. Oving Jr.’s IJzer en Staalhandel uit Amsterdam het bericht dat zij met een levertijd van ongeveer 10 weken het juiste staal konden leveren. Merkwaardig genoeg kon Oving dit ijzer nog op een fabriek in Duitsland, (waarschijnlijk uit Stuttgart) bestellen en geleverd krijgen. Pas op 17 februari 1940 werden de 35 Armco-staalplaten met een gewicht van 3630 kg op het station van Aalsmeer afgeleverd. De bouw van de motorbarkas kon nu zonder problemen worden voortgezet.
De oorlog
Toen op 10 mei 1940 de Duitsers ons land binnenvielen werd op “De Schelde” de laatste hand gelegd aan ‘bouwnummer 214’. Het schip zou in het voorjaar van 1940 te water worden gelaten. De oorlog gooide echter alle plannen overhoop en vanaf juni 1940 stond scheepswerf “De Schelde” onder Duits toezicht. Alle werkzaamheden moesten min of meer worden voortgezet, maar over de tewaterlating werd niet meer gesproken.
Op 10 juni 1940 schreef “De Schelde” naar De Vries in Aalsmeer dat de bouw aan de motorboot zo veel mogelijk op de gewone wijze moest worden voortgezet. Niemand maakte echter meer veel haast, zeker niet nadat duidelijk werd dat de directie van de Rotterdamsche Lloyd om allerlei redenen bouwnummer 214 in Vlissingen het liefst maar op de helling wilde laten staan. In december 1940 was de motorbarkas op de werf in Aalsmeer dan toch bijna klaar. De boot werd geheel wit geschilderd en vanaf “De Vlijt” kwam de vraag wat er nu verder met het schip moest gebeuren. “De Schelde” in Vlissingen verzocht daarop om: ‘deze boot voorlopig bij u op te bergen en niet aan ons af te zenden’.
Van de Scheepvaartinspectie kwam dezelfde maand bericht dat in de boot de volgende gegevens moesten worden aangebracht: S.I.A. 28 9,37 x 2,75 x 1,58 inhoud 22,7 m³ 36 personen.
De bevrijding
Bewijs van vordering door de B.S. mei 1945
Op 5 mei 1945 capituleerden de Duitsers. In Aalsmeer was dit bericht al op vrijdagavond 4 mei om ongeveer half negen bekend geworden. Op maandag 7 mei kwamen de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) voor het eerst gewapend op de openbare weg. Een dag daarvoor, op zondag 6 mei, kreeg de werf al met de BS te maken omdat men het nodig achtte de motorboot van de Lloyd te vorderen. Het door de plaatsvervangend commandant W. Kammeraad ondertekende vorderingsbewijs is nog steeds in het werfarchief terug te vinden.
Op de werf was men niet blij met deze vordering, men had altijd geprobeerd de boot te beschermen tegen onbevoegd gebruik door de bezetters en nu werd men voor een voldongen feit gesteld. De witgeschilderde boot moest eerst grijs worden geschilderd en daarna kwamen er oranje gekleurde blokken en nummers op te staan. Op 17 mei 1945 werd de boot door de BS in gebruik genomen, maar al weer op 8 juni terug gebracht. De barkas bleek gelukkig bijna onbeschadigd te zijn en door de Lloyd werd bij de Aalsmeerse BS een nota wegens huur van de boot ingediend. Ir. Bast dacht dat een huur van ƒ 10,– per dag een redelijk bedrag zou zijn. De boot was 23 dagen gevorderd geweest dus werd een huur van ƒ 230,– gevraagd en betaald.
Aflevering
In de zomer van 1945 werd het voor iedereen duidelijk dat het in Vlissingen gebouwde mailschip voor de Lloyd voorlopig nog niet afgebouwd kon worden. Toch wilde men in Vlissingen de boot alvast wel hebben, zo blijkt uit een brief van 11 oktober 1945. Afgesproken werd dat de barkas eerst opnieuw geheel wit zou worden geschilderd. Eind december was alles klaar en daarna zou de boot in twee dagen naar Vlissingen gevaren kunnen worden. ‘Gaarne zouden wij nog van u vernemen of het kanaal door Walcheren bevaarbaar is en of er in Vlissingen een gelegenheid is, waar onze schipper een nacht kan overblijven?’ Werf “De Schelde” antwoordde daarop op 2 januari 1946 dat men adviseerde om de tweede nacht in Wemeldinge te overnachten daar dit in Vlissingen niet mogelijk was.
Het gebrek in die tijd aan allerlei materiaal wordt duidelijk uit het verzoek dat”De Vlijt” op 12 februari aan de Scheepvaart Inspectie deed. Men verzocht om toestemming om 40 meter vlastouw met een dikte van 16 mm te kunnen aanschaffen. Uiteindelijk werd op of omstreeks 14 februari 1946 de motorboot in Vlissingen afgeleverd. Tussen bestelling en aflevering hadden bij deze boot ongeveer zeven, vaak zeer moeilijke jaren gelegen!
Advertentie uit 1947, het ging in werkelijkheid om één motorbarkas
Bouwnummer 214: m.s. “Willem Ruys”
Datzelfde gold natuurlijk ook voor het mailschip waar deze motorboot voor bestemd was. Voor dit schip vond bij “De Schelde” de kiellegging plaats in januari 1939 en pas op 1 juli 1946 liep het van stapel. Op dat moment werd de naam bekend gemaakt: “Willem Ruys”, naar de directeur van de Lloyd die op 15 augustus 1942 als gijzelaar door de Duitsers was gefusilleerd.
De overdracht aan de Rotterdamsche Lloyd vond op vrijdag 21 november 1947 in Rotterdam plaats. Bij die gelegenheid werd bekend gemaakt dat voortaan de Lloyd het predicaat “Koninklijk” zou mogen voeren.
Op dinsdag 2 december 1947 vertrok de “Willem Ruys”, het vlaggenschip van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd voor haar eerste reis naar Indië. Met aan boord de motorbarkas van “de Vlijt”!
Later werd de Willem Ruys verkocht en kreeg het de naam “Achille Lauro”. Tijdens een reis voor de kust van Somalië raakte de “Achille Lauro” in brand waarna het op 2 december 1994 zonk in de Indische Oceaan. Of de motorbarkas ook dit lot deelde, is niet meer te achterhalen.
‘Willem Ruys” omstreeks 1950, schilderij van Henk van der Veer
Mijn moeder is in het bezit geweest van dit barcas hij is dus niet vergaan