Schip zonder naam
Dit stalen, kitsgetuigde motorzeiljacht, ontworpen door H.W. de Voogt, werd in 1946 en 1947 gebouwd voor een Belgische opdrachtgever uit Brussel.
Op de werf werd dit zeiljacht altijd aangeduid met de naam van de opdrachtgever. De maten waren als volgt: lengte over alles 18.00 m, lengte in de waterlijn 14.80 m, breedte 4.80 m en diepgang 2.15 meter. De opbouw was van teakhout en de dekken van…Pitchpine.
Het grootzeil was 48 m², bezaan: 19 m², stagfok: 19 m², kluiver: 25 m². Totaal aan de wind: 111 m².
Genua I: 62 m², genua II: 40 m². De hulpmotor was een G.M. Diesel, 3 cilinder 40/83 kp, type F, nr. 130 D.
Bouwgeschiedenis
Al in de herfst van 1945 was er contact tussen de Belgische opdrachtgever en de werf over het bouwen van een groot, stalen zeiljacht. Eerst werd uitgegaan van een schip met een lengte van 21 meter, naar het model van de “Albatros” die in 1943 gebouwd was. Omstreeks mei 1946 werd definitief besloten om een stalen tweemast zeilschip met een lengte van 18 meter te bouwen. De prijs kwam uit op ongeveer ƒ 38.000 exclusief de motor en de zeilen.
In januari 1947 deelde de werf aan de opdrachtgever mee dat de bouw aardig opschoot en dat al het materiaal aanwezig was. De opleverdatum was vastgesteld op 1 april 1947, maar, schreef de werf: “Of het lukt weten wij nog niet. Met de strenge winter stagneert alles.”
Inderdaad was de winter van 1947 zeer streng. Toch was er een heel andere reden waarom de opleverdatum niet gehaald werd.
Motor
Deze reden werd veroorzaakt door het probleem van de levering van de motor. De Belg zou zelf de motor leveren. In Antwerpen, waar zich het hoofdkantoor van General Motors Continental bevond, had hij een nieuwe G.M.-dieselmotor gekocht. Deze motor was naar Nederland verscheept en lag al geruime tijd in een loods van Van Gend en Loos in Amsterdam opgeslagen. De motor moest worden ingevoerd, daarna worden ingebouwd om vervolgens weer aan boord van het nieuwe schip te worden uitgevoerd. Er bleek onder meer een transito-paspoort nodig en een invoervergunning. Ook moest de werf aantonen dat de motor inderdaad in Amerika was gekocht en daar ook verzekerd was geweest… Er gingen veel telefoongesprekken, brieven en zelfs telegrammen over en weer voordat deze zaak geregeld was. Pas omstreeks 20 mei 1947 werd de motor naar scheepswerf “De Vlijt” in Aalsmeer getransporteerd. Het schip kon daarna snel worden afgemaakt en werd op 19 juni 1947 te water gelaten.
Pater uit Tilburg
Eind juni kwam de opdrachtgever samen met een paar vrienden het schip ophalen. Alles was betaald en het schip vertrok met de eigenaar en zijn bemanning naar België. Bij de douanepost te Hansweert bleken er fiscale problemen te zijn en werd het schip door de Nederlandse regering uiteindelijk geconfisqueerd. Hoe het afliep is onbekend.
In april 1948 kreeg men bij De Vries in Aalsmeer een verzoek van een pater uit een fraterhuis in Tilburg. Deze wilde de gegevens van het zeilschip hebben in verband met verscheping naar “Indië”. Ook hiervan is verder niets meer bekend
Jaren later, omstreeks 1960 bleek het schip gebruikt te worden als chartervaartuig en toen werd voor het eerst de naam van de motorzeiler bekend, namelijk: “Aloha”. Ook hierna is er niets meer van dit wat mysterieuze schip vernomen.
“ALOHA”, foto uit folder van onbekende chartermaatschappij, ca 1960