Over deze schepen
Na 1936 bestelde de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) verschillende nieuwe vracht-passagiersschepen voor de vaart naar en in Nederlands-Indië. Voor deze zeeschepen waren behalve reddingsboten ook zg ‘motorboten’ nodig. Deze vaartuigen werden gebruikt om bijvoorbeeld passagiers van de kade naar het schip te brengen, maar ook konden de motorboten als reddingsboot worden ingezet.
Tussen 1936 en 1939 werden op “De Vlijt” zeven van deze boten voor de KPM gebouwd, bouwnummer 334 – 340, het ontwerp was van H.W. de Voogt.
De afmeringen waren als volgt: lente 9.15 m, breedte 2.95 en diepgang 0.86 meter. De romp had een dikte van 3 mm gegalvaniseerd staalplaat, ook de luchtkisten en waterdichte schotten hadden deze dikte.
Er waren twee mastjes die ook als antennemast konden worden gebruikt. Bijzonder was de schroefas, deze waren zo gemaakt ‘dat beide uiteinden hetzelfde zijn, zodat bij slijtage deze omgedraaid kunnen worden’.
De motor was een Kromhout-Gardiner, 30 ok scheepsdieselmotor, type 3-LSK.
Bouwgeschiedenis
De eerste serie bestond uit drie boten waarvan met de bouw werd begonnen in februari 1937. Ze waren bestemd voor de volgende KPM zeeschepen:
1. ‘Boissevain’, op stapel bij Blohm & Voss in Hamburg.
2. ‘Ruys’, op stapel bij De Schelde in Vlissingen.
3. ‘Tegelberg’, op stapel bij de NSM in Amsterdam.
ms. “Ruys” van de KPM, schilderij van C.A. de Vries, Alkmaar
In augustus 1937 kon op het poeltje achter de scheepswerf in Aalsmeer de eerste motorboot worden getest. De Scheepvaartinspectie was hierbij aanwezig om te kijken of de proefvaart goed verliep. Op een smalfilmopname is nog te zien hoe het werfpersoneel genoot van een middagje varen, uitgerust met onhandig grote zwemvesten.
Hierna werd één motorboot verscheept naar Hamburg, de twee andere boten vetrokken in december 1937 naar Vlissingen en Amsterdam
Valpatent
De motorboten moesten in de davits aan boord van de zeeschepen kunnen worden gehesen. Ze werden daarom uitgerust met hijshaken en moesten voorzien zijn van een ‘patent valtoestel’. Een bedrijf in Utrecht zou deze zaken leveren, maar kon dit niet op tijd kon regelen. De werf zei daarom de bestelling af en vermeldde daarbij onder andere: ‘daar wij een prima smid hebben, zijn wij direct begonnen deze haken zelf te maken. ‘
De tweede en derde serie bestonden samen uit vier motorboten. Deze waren bestemd voor de twee KPM-schepen die omstreeks 1938 en 1939 in aanbouw waren, namelijk:
4. ‘Straat Soenda’, op stapel bij Van der Giessen in Krimpen aan de IJssel.
5. ‘Straat Malakka’, die op dezelfde werd gebouwd werd.
Slot
Hoe het met de motorboot aan boord van ms. ‘Boissevain’ is afgelopen, weten we dankzij het relaas van oud-kapitein Jan Staakman. Hij was in 1946 eerste stuurman aan boord van dit schip toen in de Indische Oceaan een passagier over boord raakte. Direct werd de motorboot gestreken. De passagier werd gered, maar tijdens het ophalen van de boot ging er iets mis. De zware deining veroorzaakte zoveel slingering dat de hijskabels braken en de motorboot rechtstandig onder water verdween. Hierbij kwam de motordrijver om het leven, de anderen konden veilig aan boord van het passagiersschip gebracht worden. Toen de motorboot dankzij de luchtkasten weer boven kwam, bleek het niet mogelijk haar te bergen. Daarom besloot de kapitein de boot vol te storten met schroot waardoor ze uiteindelijk langzaam maar zeker onder water verdween. De “Boissevain” zette hierna de reis naar Indië voort.