Over het schip
Begin september 1938 werden er besprekingen gevoerd tussen Nicolaas Kieken uit Warmond en scheepswerf “De Vlijt” over de bouw van een stalen, luxe motorjacht.
De “Sultan”, kort hierna gedoopt als “Warmond”, kort voor vertrek naar Amsterdam, eind april 1939
Kieken ontwierp deze schepen niet zelf, zijn hoofdontwerper in deze jaren was W. Schram. Het schip waarover men sprak, was ruim 28 meter lang en daarmee twee meter langer dan een eerder voor Kieken gebouwd jacht. Dat was ook ontworpen door Schram.
Aanvankelijk werd de naam van de opdrachtgever niet genoemd, daarom had het schip tijdens de bouw op de werf geen naam. In de werfboeken werd het jacht op verschillende manieren aangeduid. Onder andere als “Kieken III”, of als “Sultan”. Hieruit blijkt dat men uiteraard wel wist wie de eigenlijke opdrachtgever was. Omdat het tekeningnummer 55 was, kwam ook wel de benaming “Kieken Nr. 55.” voor.
Sultan van Boeloengan.
Pas in 2000 kwamen we er dankzij de heer R. Luis uit Roden achter, om welke Sultan het ging en wat de naam van zijn schip was. Het was de sultan van Boeloengan, genaamd Maulana Mohamat Djalaloeddin. Hij was geboren Op Borneo te Tandjoeng Palas op 13 juli 1884. De sultan overleed in 1958 en daarna werd door de Indonesische regering geen toestemming verleend om een opvolger te benoemen. In 1964 werd het sultanaat opgeheven, en het paleis aan de rivier de Kayan in de hoofdplaats Tandjoeng Selor werd opgeheven. Van de vijf zoons van de Sultan, waaronder de beoogde opvolger, is sindsdien weinig of niets bekend.
Regeringsjubileum Koningin Wilhelmina
Vanwege het 40-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in 1938 was de Sultan van Boeloengan, samen met anderen, in Nederland uitgenodigd. Hij werd door de koningin ook persoonlijk ontvangen. Uit zijn paspoort is nog te achterhalen dat hij op 24 juni 1938 in Suez was en op 29 juni in Marseille. Op 30 augustus 1938 brachten de Sultans van Deli, Langkat, Pontianak en Boeloengan een bezoek aan prinses Juliana en prins Bernhard. Bij die gelegenheid bood de Sultan van Boeloengan enige geschenken aan. Een kralen mandje van Dajaks werk voor prinses Juliana, een Dajaks zwaard voor de prins en een gouden schotel voor prinses Beatrix.
Contact met Kieken
Het is aannemelijk dat Sultan Maulana Mohamat Djalaloeddin in die periode op een of andere wijze in contact is gekomen met Kieken uit Warmond. Tekeningen en foto’s van eerder door hem (of eigenlijk door Schram) ontworpen schepen waren ruim voorhanden en zo is waarschijnlijk voor een ontwerp gekozen dat veel leek op de eerder bij De Vries gebouwde “Calipso”. De Sultan is niet lang in Nederland gebleven, in zijn paspoort, dat is bewaard, staat dat hij op 6 oktober 1938 op de terugweg naar Indonesië al in Colombo was aangekomen.
Voorbereidingen
Uit een brief van 5 september 1938 blijkt dat de werf het jacht voor de Sultan voor ƒ 33.250,– wilde bouwen. Het volgende werd over de bouwwijze vermeld: Romp van staal, 5,6 en 7 mm gebouwd op stafkiel, dek en gehele opbouw van staal, achterdek van teakhout.
De Sultan vond dit te duur en op 7 september schrijven de gebroeders De Vries dat zij het jacht desnoods voor ƒ 29.000,– willen aannemen. Op 19 september werd duidelijk dat ook dit bedrag door Kieken, of de eigenaar, nog te hoog werd gevonden. Van de werf kwam daarna het bericht dat men helaas niets meer van deze prijs af kon doen. “Wij rekenden op eerste klas materiaal en solide werk, wat toch voor een jacht van deze afmetingen verlangd mag worden en komen met de genoemde prijs van ƒ 29.000,- al zó schraal uit, dat wij onmogelijk dit bedrag nog iets zouden kunnen verlagen. Wij zouden graag deze boot willen maken en hopen dat het U gelukken zal de opdrachtgever te overtuigen van de lage prijs, zodat hij er nog iets bij zal doen en dit dan toch door kan gaan.”
Waarschijnlijk heeft de Sultan uiteindelijk de prijs van ƒ 29.000 geaccepteerd want korte tijd later stuurde Kieken vanuit Brussel een ansichtkaart waar hij op de achterkant het volgende schreef:
”Mijne heren: Van W. Schram heeft U waarschijnlijk reeds een telefoon gehad, dat de zaak in orde is.Ik hoop dat deze derde zaak eveneens op de bekende aangename wijze zal verlopen. N. Kieken. ”
Indeling
De indeling van het schip van voor naar achter was als volgt:
1. Kettingbak
2. Waterdicht schot
3. Schipperslogies voor 6 man met opklapbare kooien
4. Kapiteinshut, aan bakboord, kombuis, aan stuurboord
5. Motorkamer
6. Waterdicht schot
7. Gang met drie 2-persoons logeerhutten
8. Twee badkamers
9. Eigenaarshut, ( zie omschrijving)
10. Waterdicht schot
11. BergruimteDe eigenaarshut werd als volgt omschreven:
Een dubbel bed met Epeda matras
Een sprei van oranje fluweel
Gordijnen ook van oranje fluweel
Hang- en legkasten
Banken aan bakboord en aan stuurboord gestoffeerd met oranje leerdoek
Een toilettafel
Een schrijfbureau
Twee stoeltjes, gestoffeerd met oranje leerdoek
Vloerbedekking beige moquette
Vier lichtpunten
Twee elektrische ventilatoren
Twee stopcontacten
Betimmering af te stofferen in goudleerdoek.
In totaal was voor deze hut 18.5 m² gouddoek nodig: voor de beide zijkanten 6 m², voor het achterschot: 4.5 m² en 8 m², voor het voorschot en de deuren. Over de naden en bij de deurpanelen moest de afwerking met goudgekleurde latjes plaats vinden.
Van het goudleerdoek is in het werfarchief nog steeds een staaltje bewaard gebleven.
Bouwmateriaal
Op 29 september 1938 stuurde de werf het volgende lijstje met afmetingen en materialen die men nodig had naar de heer Kieken:
Spanten L 65 x 50 x 6, afstand 400 mm hart op hart
Schotspanten L 50 x 50 x 6
Dekbalken L 65 x 50 x 6
Dek L 60 x 60 x 6
Vloerbalken L 40 x 40 x 4
Langs versterking onder de vloeren L 65 x 50 x 6
,, ,, aan de huid L 65 x 50 x 6
,, ,, over de wrangen L 65 x 50 x 6
Tophoek en keerspanten in de motorkamer L 50 x 50 x 6
Overige wrangen tophoek staal L 40 x 40
Huid beplating:
Kielgang en gedeeltelijke bovengang 7 mm
Overige huidplaten 5 mm
Waterdichte schotten 4 mm
Wrangen 4 mm
Stafkiel 125 x 19 mm
Dek beplating 4 mm
Boven randplaten en plinten 4 mm
Verder blijkt uit het bouwcontract dat het voordek tot spant 42 geheel van staalplaat werd gemaakt. Het achterdek werd van teakhout, evenals het dekhuis. De binnenbetimmering moest eenvoudig worden uitgevoerd, het stuurhuis van teakhout. De verdere binnenbetimmering zou hoofdzakelijk als schilderwerk worden uitgevoerd. De betimmering van de salon werd niet door de werf gemaakt
Het schip moest worden afgeleverd met een mahoniehouten sloepje met eikenhouten constructiedelen. Bovendien zou het worden uitgerust met een zeiltje en twee roeiriemen.
Contract
Van het bouwcontract is in het archief enkel nog een handgeschreven kopie terug te vinden, het is bovendien niet compleet. Als datum wordt november 1938 genoemd. De volgende betalingstermijnen werden overeengekomen:
ƒ 7250,- bij ondertekening van het contract;
idem als de romp beplaat is;
idem als de dekken gelegd zijn;
idem als het schip afgeleverd wordt.
Bouwgeschiedenis
In de middelste van de drie loodsen op de werf werd in de week van 1 tot 7 oktober 1938 met de bouw van het jacht begonnen. De spantlijnen werden op de spantenvloer gezet door Van Gullik, hij maakte tevens de mallen voor de huidplaten. De meeste ijzerwerkers kwamen in die tijd uit Oude-Wetering en een paar uit Haarlem. Drie en een halve maand later, op 17 januari 1939 was de beplating van de romp gereed. Kort voor 1 maart 1939 waren de dekken gelegd en volgde de derde termijnbetaling.
Krap twee maanden hierna, op dinsdag 14 maart 1939 vond de tewaterlating al plaats. Van deze gebeurtenis werden meer foto’s dan anders gemaakt, dit waarschijnlijk voor de verre opdrachtgever. Eén van de timmerlieden die zich deze gebeurtenis nog kan herinneren is H.P. (Henk) de Wit. Hij schrijft in december 2000: “De heer Kieken was een beminnelijk zakenman, maar bij de tewaterlating kon er nooit een borreltje af.”
Tewaterlating van het jacht voor de Sultan op 14 maart 1939
De Wit noemt de volgende mensen die aan dit schip hebben meegebouwd: Dirk Waayman, voor de motoren, Arie Wies voor het overige instrumentarium en het railingwerk, het houtwerk voor het interieur werd door Jaap van der Geest en Jan Kappelhof gemaakt en door andere timmerlieden aan boord aangebracht
Waarschijnlijk werd speciaal voor dit schip het lage achterste deel van de middenloods vervangen door een nieuwe en hoge loods. De “Sultan” was het eerste schip dat vanuit deze loods te water werd gelaten.
Verscheping
In de derde week van april 1939 was het schip klaar en kon het naar Amsterdam worden gevaren. Er is nog een ongedateerde foto waarop het jacht met de statietrap buitenboord op het poeltje achter de werf ligt, waarschijnlijk gereed voor de proefvaart. Het schip lijkt helemaal klaar, maar een naam is nog steeds niet aangebracht.
Op 24 april 1939 werd het jacht van de Sultan aan de Javakade in Amsterdam met een drijvende dok aan boord van het m.s. “Poelau Tello” van de Stoomvaart Maatschappij “Nederland” getakeld. Hier bestaat een krantenfoto van. Als de foto nauwkeurig bekeken wordt, blijkt dat inmiddels een naam op de boeg was geschilderd. Volgens het bijschrift in de krant heette het schip: “Warmond”.
Bestemming bereikt
Hierna volgde de reis naar Nederlands Indië, waarna de “Warmond” half juni 1939 op haar bestemming in Noordoost Borneo, in de omgeving van Tarakan, aankwam. Het paleis van de Sultan stond in de hoofdplaats Tandjoeng Selor aan de rivier de Kayan. Een resident die in die periode vaak aan het hof kwam, heeft tussen 1939 en 1942 een foto van het schip gemaakt terwijl het afgemeerd ligt aan een steiger. Boven zowel het voor- als achterdek zijn zonnetenten gespannen. Links, op de steiger, staat een grote groep mensen. Op de boeg prijkt de naam van het jacht: “Warmond”.
Slot
Maulana Sultan Mohamat Djalaloeddin heeft doordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak maar betrekkelijk korte tijd van zijn jacht kunnen genieten. Het voormalige Neerlands-Indië werd vanaf begin 1942 door Japanse troepen aangevallen. Tarakan was voor de Japanners van groot strategisch belang en in januari en februari 1942 werden hier bombardementen en troepenlandingen uitgevoerd.
Bij een van deze luchtaanvallen werd in januari of februari 1942 de “Warmond” door Japanse vliegtuigen tot zinken gebracht. Sinds die tijd ligt het wrak ergens op de modderige bodem van de Kayan, ter hoogte van het toenmalige paleis.
Opvallend is dat ook het m.s. “Poelau Tello” door hetzelfde noodlot werd getroffen. Op 27 januari 1942 werd het door Japanse vliegtuigen in de haven van Padang op Sumatra tot zinken gebracht.
De “Warmond”, bij het paleis van de Sultan, in de rivier de Kayan, ca 1939