Houtzaagmolenaars
Hendrik Sijbrand (Hein) de Vries werd in september 1838 geboren in het molenaarshuis of de werf van houtzaagmolen “De Otter” aan de Kostverlorenvaart in Amsterdam. Ook zijn vader en grootvader waren houtzaagmolenaars in Amsterdam geweest.
Jaren later, in augustus 1880 verruilde hij met zijn gezin de woning bij de houtzaagmolen ‘Het Bonte Kalf’ voor een huis in de Aalsmeerse Kanaalstraat. Hein de Vries nam in Aalsmeer, aan de Ringvaart, een houthandel over omdat de houtzaagmolens in Amsterdam langzaam maar zeker verdwenen.
Paltrok houtzaagmolen “De Otter, ca 1870, Amsterdam
De zoons van Hein sloegen hun vleugels uit, ze werden aannemer, binnenvaartschipper, middenstander en scheepstimmerman. Dit laatste werd het beroep van de tweede zoon van Hein die Christoffel Johannes Wi1helmus (1868-1947) heette, maar meestal Han werd genoemd. Hij was 12 jaar oud toen hij vanuit Amsterdam in Aalsmeer kwam en al gauw leerde hij het vak van scheepstimmerman op de werf van Van Dam. Daarna werkte hij bij de Stoombootmaatschappij ‘Carsjens’ die verbindingen onderhield tussen Leiden en Amsterdam. Han trouwde en kreeg kinderen. Zijn twee oudste zoons, Hendrik Sijbrand (Henk, 1897-1995) en Johannes (Jo, 18991988), werden in Leimuiden geboren, aan het water, tegenover Oude Wetering.
In het vroege voorjaar van 1906 trok Han de Vries met zijn gezin vanuit Leiden, waar men inmiddels woonde, terug naar Aalsmeer. Hij begon een eigen scheepswerfje aan de Kerkwetering, aan het zuideinde van het Hellingpad. Henk en Johan groeiden op deze werf op en leerden het vak van scheepsmaker haast spelenderwijs.
Pramen en grundels
In het begin van de 20ste eeuw was er in Aalsmeer nog geen sprake van jachtbouw. De verschillende Aalsmeerse werfjes waren vooral in de weer om de kwekers van goede en degelijke werkschuiten te voorzien. Pramen, roeiboten, grundels, visboten en bokken, zowel voor reparatie als voor nieuwbouw kon men bij Han de Vries op de Helling terecht. Een paar prijzen? Een roeiboot voor dokter Bon, (een voorvader van de huidige generatie van deze familie van huisartsen in Aalsmeer), kostte omstreeks 1910 55 gulden. Een mooie grundel, ook in 1910, kostte f 115 en omdat eigenaar Jacob Maarse er nog twee zwaarden bij wilde kostte dat f 8,07 extra… In 1912 kwam er een spoorverbinding tot stand tussen Amsterdam en Aalsmeer. Veel watersporters uit de omgeving van de Nieuwe Meer ontdekten toen de ruimte en de rust van de Westeinderplassen.
Maart 1918, artikel in “De Watersport”, door C.J.W. de Vries
Jachthavens zoals Dragt en zeilverenigingen zoals De Nieuwe Meer vestigden zich aan deze Aa1smeerse plassen en trokken steeds meer watersporters. Dus werd de behoefte aan jachtbouw en winterberging steeds groter. Ook op de werf van De Vries aan de Helling werden deze ontwikkelingen gevolgd. De twee oudste zoons Henk en Johan de Vries werden ouder en kwamen voor een beslissende keuze te staan. Óf doorgaan bij hun vader, óf een werf voor zichzelf beginnen. Ze kozen voor het laatste. Hun twee jongere broers, Jan (1904-1982) en Gerard de Vries (1908-1937) bleven in het bedrijf van hun vader. Zij vormden later de “firma C.J.W. de Vries”.
De Vlijt
In de zomer van 1923 kochten Henk (26 jaar) en Jo (24 jaar) de vroegere akker ‘Amerika’ van de Aalsmeerse familie Keessen. Deze akker lag aan de Oosteinderweg en hier begonnen ze op 1 oktober 1923 hun eigen werf. De eerste jaren vormde winterberging de hoofdmoot van hun bestaan, maar al heel gauw kwam er ook nieuwbouw. Vanaf het begin stonden de twee loodsjes vol en kraakte de eigenlijk te lichte scheepshelling onder het gewicht van de jachten.
Al spoedig werd het dak van een van de loodsen gesierd met de naam van deze nieuwe scheepswerf: “DE VLIJT”. En er werd ‘vlijtig’ gewerkt: van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Samen met hun eerste personeelsleden weten de twee broers binnen zeer korte tijd een goede naam in watersportend Nederland te vestigen. Niet alleen nationaal, maar al gauw kreeg de werf ook internationaal bekendheid. De goede samenwerking met de bekende scheepsarchitect H.W. de Voogt uit Haarlem (o.a. ontwerper van het prinselijk jacht “Piet Hein”), heeft daar zeker toe bijgedragen.
Twaalfvoetsjollen en grotere jachten
Het nieuwbouwprogramma uit de jaren twintig werd voor een groot deel bepaald door de twaalfvoetsjollen. Vooral jachthavens gaven opdracht tot de bouw van deze zeilscheepjes, ze waren erg populair in de verhuur. Voor de jachthavens Oudshoorn en Kieken uit Warmond werden in één jaar tientallen 12 voetsjollen gebouwd. Ook Jochem Dragt, uit Aalsmeer, bestelde er een viertal. Hij moest daar f 350 per stuk voor betalen. Deze twaalfvoetsjollen bleken snel te kunnen zeilen. Met de drie jollen: Dr. Knock, Tecumseh en Kaatje werd één of meerdere keren het Nederlands kampioenschap behaald. Tussen 1926 en 1964 zijn in totaal ongeveer 270 twaalfvoetsjollen op “De Vlijt” gebouwd. Al in 1927 werd een groot zeiljacht, de ‘Asmara’ gebouwd. Het was een teakhouten schip, gebouwd op gegalvaniseerd ijzeren spanten met een lengte van 13.60 meter en een zeiloppervlak van 60 m2. In de jaren dertig komen via De Voogt opdrachten binnen voor de bouw van onder andere IJselmeerkruisers, Voocokruisers en Spaarnejollen.
Hiswa
De HISWA, afkorting van ‘Handel en Industrie op het gebied van Scheepsbouw en Watersport’, heeft veel voor de werf betekend. Jo de Vries en later diens neef H.S. Bieb de Vries hebben jarenlang in het bestuur van deze instelling hun beste krachten gegeven. De door de Hiswa georganiseerde tentoonstellingen, die meestal omstreeks maart gehouden werden, trokken heel veel watersporters. Vaak werden ze in het voormalige RAl-gebouw aan de Ferdinand Bolstraat in Amsterdam gehouden. Ook de pers besteedde hier uitgebreid aandacht aan. Op de eerste tentoonstelling, in 1933, was de werf duidelijk aanwezig, onder andere met de IJselmeerkruiser ‘Hetty’. Ook daarna werd geen tentoonstelling overgeslagen.
Een jaar later werd op de werf een mijlpaal beleefd toen onder leiding van Johan de Vries (Baas Jo) voor het eerst een stalen jacht werd gebouwd. Het was de ‘Raram’, de bouwprijs bedroeg f 8280. Ook kwamen er steeds meer opdrachten uit het buitenland. Zo werd in 1935 de ‘Ramsar’ voor de Sjah van Perzië gebouwd en in 1939 een dubbelschroef motorjacht van ruim 28 meter voor de Sultan van Boeloengan in Nederlands Indië.
De Vlijt en Westeinder
In de loop van de jaren dertig van de vorige eeuw vormden C.J.W. de Vries met zijn twee jongste zoons Jan en Gerard de “Firma C.J.W. de Vries”. De oude werf aan de Helling werd te klein en daarom kocht deze firma land dat gelegen was aan de Westeinderplassen. Hierop werd een nieuwe loods gebouwd en men gaf deze werf de naam “Westeinder”.
Eigenlijk waren er nu dus twee scheepswerven onder leiding van de verschillende broers De Vries. Helaas verongelukte Gerard de Vries, de jongste firmant van werf “Westeinder”, in april 1937. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat in het voorjaar van 1938 scheepswerf “Westeinder” werd opgenomen in het bedrijf “De Vlijt”. De nieuwe firmanaam werd in het vervolg: “Firma Gebroeders De Vries, werven De Vlijt en Westeinder”.
Tweede Wereldoorlog en daarna
Voor de hele wereld en dus ook voor de werf brak met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in mei 1940 een zware tijd aan. Langzaam maar zeker liep de vraag naar jachtbouw terug. Potkacheltjes en propellers voor kleine windmolens vormden in die donkere jaren onder andere een bron van inkomsten. Helaas ontkwam de werf er niet aan om onder dwang voor de bezetter werk uit te voeren. Het ging onder andere om sloepen, reddingboten, en enkele motor- en zeiljachten. Voor de Duitse Waddeneilanden werd een houten veerboot gemaakt. Veel hout en metaal werd aan de vijand onttrokken en diende na de bevrijding voor de wederopbouw. Een motorbarkas die later voor het passagiersschip “Willem Ruys” bestemd werd, kon voor de bezetter verborgen blijven. Direct na afloop van de oorlog maakte een ploeg van de Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.) er dankbaar gebruik van.
Toen in 1945 het land bevrijd werd, telde de werf ongeveer 32 personeelsleden. Er waren nogal wat schepen beschadigd gedurende de oorlogsjaren en daardoor ontstond er veel reparatie werk. Ook kwamen al gauw van de Koninklijke Marine en ander militaire- en overheidsdiensten de eerste orders voor nieuwbouw binnen. Behalve staal en hout deed nu ook ineens op tamelijk grote schaal het aluminium zijn intrede. Tussen 1948 en 1950 werden voor het Korps Pontonniers twaalf motorboten van dit metaal gebouwd.
Het mooiste schip uit die naoorlogse jaren is waarschijnlijk wel de ‘Lafitte’. Het was een 13.20 m lang teakhouten zeiljacht, bestemd voor een Nederlandse eigenaar die in Rio de Janeiro woonde. Fotograaf Paul Huf, toen nog tamelijk onbekend, maakte in 1948 een prachtige foto op de werf terwijl timmerman Jan Berkelaar bezig was met dit schip.
Feadship
Aan het eind van 1949 werd door een zevental werven: Akerboom uit Lisse, Van Lent uit de Kaag, Van de Stadt uit Zaandam, Witsen & Vis uit Alkmaar, werf Het Fort van G. de Vries Lentsch uit Amsterdam en Gebr. De Vries uit Aalsmeer een samenwerkingsverband gesticht met als doel het bevorderen van de export. De naam van deze combinatie luidt nog altijd FEADSHIP. Het secretariaat werd door scheepsarchitect H.W. de Voogt verricht. Toen heeft waarschijnlijk niemand zich gerealiseerd wat voor een enorme invloed Feadship in de toekomst op de Nederlandse jachtwerven zou krijgen. Van de oorspronkelijke deelnemers zijn tegenwoordig alleen Van Lent en De Vries nog over.
Omstreeks 1950 tijd diende zich langzamerhand de tweede generatie De Vries aan. Henk, zoon van Baas Jo, samen met Cees en Bieb, zoons van Baas Henk, vonden hun plek op de scheepswerf aan de Oosteinderweg. Zij, later samen met Gerard (zoon van Jo) en Johan (zoon van Jan) zouden in de komende jaren steeds meer hun eigen stempel op het groeiende bedrijf weten te zetten. Hier voor werd al aangestipt hoe belangrijk FEADSHIP voor de werf zou worden.
Denken we nu aan enorme, luxe en snelle schepen, toen, in die beginjaren ging het allemaal op een wat eenvoudiger schaal. Het eerste schip dat door De Vries voor Feadship werd gebouwd, was een gewone en bij iedereen wel bekende zeilboot van het type Pampus. Dit mahoniehouten zeiljachtje kostte ongeveer f 4000 en werd op 28 december 1950 naar de Boat Show in New York verscheept. Bijna had de Pampus de tentoonstelling nog gemist want door een zware storm arriveerde het Amerikaanse stoomschip dat de zeilboot overbracht, nog maar nét op tijd in Amerika.
1953 Queen of the Show
Nauwelijks drie jaar later, in januari 1953, was de werf opnieuw in New York present. Deze keer met een motorjacht van 16,70 meter lengte en uitgerust met twee GM 4-71 diesels van elk 155 pk. “Capri” was de naam van dit jacht dat in Amerika werd uitgeroepen tot ‘Queen of the 1953 International Boatshow ‘. Het belang van deze eretitel wordt nog groter als men bedenkt dat toen voor de eerste keer een jacht dat buiten de USA gebouwd was tot Queen werd uitgeroepen! Het volgende jaar was De Vries Scheepsbouw weer in New York present, nu met het motorjacht “Coronet”. En het ongelooflijke gebeurde: ook dit schip behaalde de felbegeerde titel “Queen of the Show”…
Zo begon de scheepswerf van De Vries haar aandeel in de ‘Feadship-story’, een verhaal dat tot op heden nog steeds doorgaat.
Speciaal vaartuigen
Toch bouwde de werf vroeger, behalve jachten, regelmatig ook andere soorten schepen. Deze werden aangeduid als ’speciaal-vaartuigen’ en daarmee bedoelde men onder andere: politieboten, patrouilleschepen, loodsboten enzovoort. Nog steeds is op het bedrijf in Aalsmeer een scheepsmodel te zien van de enige brandblusboot die ooit op de scheepswerf werd gebouwd. Het was de “Cabo Riomayor”, ruim 30 meter lang en bestemd voor de Argentijnse haven Rosario. Met deze opdracht was in 1953-1954 bijna een miljoen gulden gemoeid. Nooit eerder was bij De Vries voor zo’n kolossaal bedrag een schip gebouwd.
Omstreeks 1976, volgde de bouw van drie patrouille vaartuigen voor het juist zelfstandig geworden Suriname. Deze serie vormde echter de afsluiting van het genre speciaal-vaartuigen. Voortaan werden alleen nog motorjachten op de scheepswerf gebouwd.
Zwerver
Het laatste grote houten zeilschip was de “Zwerver”, ze werd voor een Nederlandse opdrachtgever gebouwd. In 1956 werd dit zeiljacht, ontworpen door Sparkman & Stephens, afgeleverd. Het ruim 17 meter lange jacht was gebouwd als ‘oceaanracer’ en ze deed haar naam eer aan!
In 1962 wist de Zwerver met als gezagvoerder Ir. O. van der Vorm de Fastnet-Race te winnen. Het laatste grote houten motorjacht werd in 1958 opgeleverd, het was de door De Voogt ontworpen “Sirocco”, ook gebouwd voor een Nederlandse opdrachtgever.
In deze jaren hadden de houten werflgebouwen een grondige vernieuwing ondergaan. De oude loodsen uit de beginjaren van scheepswerf ‘De Vlijt’ verdwenen een voor een om plaats te maken voor ruime, stenen loodsen. Ook de structuur van het bedrijf veranderde: op 29 december 1960 ontstond: ‘De Vries Scheepsbouw, Werven De Vlijt en Westeinder N. V. ‘
Ontwikkeling
Het past niet in dit korte bestek over de geschiedenis van de werf om alle interessante gebeurtenissen en verdere ontwikkelingen te beschrijven.
Wat mag niet vergeten worden?
Het bezoekje van prins Bernhard aan de scheepswerf in 1961?
De sierlijke ‘Caravelles’ die in samenwerking met Carlo Riva uit Italië gebouwd werden? Nooit eerder was in 1962 in Europa een dergelijk groot motorjacht op een tentoonstelling geëxposeerd. Trots mocht Gerard de Vries in maart 1962 de toenmalige kroonprinses Beatrix aan boord van een Caravelle ontvangen en rondleiden.
Het verdwijnen van de oude werfnaam “De Vlijt”, die plaats maakte voor “De Vries Scheepsbouw”? Tegelijkertijd werd een nieuw werflogo ingevoerd. De wisseling van de directie in 1970? De stichters van het bedrijf traden terug en de nieuwe directie werd gevormd door Henk, Cees, Bieb, Gerard en Johan de Vries.
De aankoop van de voormalige kwekerij van de familie Oud, waardoor De Vries eigenaar werd van de complete akker, die vroeger door de Aalsmeerse kwekers als ‘Amerika’ werd aangeduid? De bouw van de ‘Jardell’ in 1972, waarbij het vreemde feit zich voordeed dat bouwhal en schip tegelijkertijd werden opgebouwd?
Er zijn prachtige zwart-wit foto’s uit die tijd bewaard gebleven, onder andere van de grote Amerikaanse fotografen Peter Barlow en Morris Rosenfeld en niet te vergeten ‘onze’ maritieme fotograaf Cees van der Meulen.
Koninklijk
In september 2006, ruim 100 jaar nadat C.J.W. (Han) de Vries met zijn scheepswerf in Aalsmeer begon, werd door de Koningin het predicaat “Koninklijk” verleend. De bedrijfsnaam werd Koninklijke De Vries Scheepsbouw.
September 2006. Burgemeester Hoffscholte van Aalsmeer reikt de oorkonde uit waarin het predicaat “Koninklijk” wordt toegekend
Vanaf 1962 gewerkt bij de Vlijt. Daar werkte ik samen met Dirk Waaijman. En met Gerard en en Henk De Vries. Ik ben in 1967 in dienst gekomen van Forbes en heb 2 jaar op The Highlander gewerkt toen de opgeleverd was en vertrok ik ook.
Ongeveer vanaf 1970 nog een paar jaar gewerkt in Aalsmeer na mijn diensttijd in het leger. Hele fijn tijd gehad bij De Vries